Rol van de huisarts bij kinkhoestmeldingen
GGD Utrecht en het RIVM hebben onderzoek gedaan naar de afhandeling van kinkhoestmeldingen. Slechts 10% van de meldingen leidt op dit moment tot gericht advies en in maar 0,1% van de meldingen kan een profylaxe-, behandel- of vaccinatieadvies gegeven om zuigelingen te beschermen. Daarom zijn aanwijzingen gegeven voor een doelmatiger aanpak, waarbij jonge baby’s optimaal beschermd worden en er voldoende informatie verzameld wordt voor surveillance.
Om dit te kunnen bewerkstelligen is het belangrijk dat de huisarts:
- op het labformulier de eerste ziektedag (begin van het typisch hoesten) invult;
- bij kinderen < 1 jaar, ongevaccineerde kinderen < 4 jaar, en alle kinderen en volwassenen binnen 3 weken na start van het typisch kinkhoesten diagnostiek op basis van PCR aanvraagt;
- bij een (vermoeden van) kinkhoest bij een patiënt navraag doet naar contact met niet of onvolledig gevaccineerde kinderen < 1 jaar of met een zwangere in het derde trimester van de zwangerschap. Neem in voorkomende gevallen contact op met de GGD voor overleg over evt. maatregelen.
Achtergrond
Kinderen worden tegen kinkhoest gevaccineerd op de leeftijden van 6-9 weken, 3, 4 en 11 maanden en 4 jaar. Vanaf de leeftijd van 9-10 jaar is de bescherming van de laatste boostervaccinatie afgenomen en is het logisch om vanaf deze leeftijd kinkhoestgevallen te vinden. Bij blootstelling aan een kinkhoestpatiënt binnen het gezin raakt circa 90% van de onbeschermde gezinsleden geïnfecteerd.
De antistofrespons (serologie) komt 2-4 weken na infectie met B. pertussis op gang en bereikt haar piek na 3-8 weken; waarna ze gedurende enkele jaren gestaag daalt. Na vaccinatie is er een gelijksoortig respons tegen de vaccin-antigenen.
Een patiënt met kinkhoest is besmettelijk 1-2 weken voor tot 3 weken na het begin van de typische hoestbuien. Dit heeft tot gevolg dat bij een diagnose verkregen door serologie een interventie door de GGD niet meer zinvol is omdat transmissie naar anderen al heeft plaatsgevonden en de besmettelijke periode voorbij is.
PCR voor detectie van B. pertussis is het meest gevoelig in de catarrale fase (sensitiviteit 80-100%) maar de gevoeligheid daalt snel na de start van het typische hoesten.
Een PCR-positieve uitslag wijst dus op een recente infectie en besmettelijkheid. Hierbij kunnen interventies nog wel zinvol zijn. Daarom zal de GGD in voorkomende gevallen altijd contact met u en de patiënt opnemen.
Bij kinderen < 1 jaar en ongevaccineerde kinderen <4 jaar kan de bacterie zich langer handhaven, waardoor PCR bij hen ook na enkele weken hoesten nog aangevraagd kan worden, terwijl de antistof respons bij hen relatief laat op gang komt.
Bij kinderen < 1 jaar, ongeacht het type diagnostiek, wordt altijd contact opgenomen met u en de ouders. Dit in verband met mogelijke andere hoog risico zuigelingen in de omgeving (zoals op een kinderdagverblijf) en om na te gaan of maternale kinkhoestvaccinatie heeft plaatsgevonden (opsporen van evt. vaccinfalen).